De dromer

Ze zeggen dat ik een dromer ben, zou ik dat van mijn overgrootvader hebben. Maar wie is mijn overgrootvader?

1. De haven
Het zonlicht schijnt al door het kleine raampje van het kleine arbeidershuisje vlak langs de Maas recht in de ogen van Anton. Hij draait zich van het licht weg, als het geschal van een scheepshoorn hem plotseling rechtop in bed doet zitten. Het scherpe geschal. Een schip van de Koninklijke Nedlloyd. Nog even, dan meert dat schip aan. “Opschieten, aan het werk”, vermaant hij zichzelf. Anton legt de nogmaals afgeworpen deken weer terug over Esther haar blanke, mollige schouders. Ze slaapt al tijden onrustig sinds zijn ontmoeting met Christina. Hij zou Esther eeuwig dankbaar blijven om de drie kinderen die zij hem had geschonken. Met zijn net gesmeerde boterham in de hand pakte hij zijn fiets en met ferme tred reed hij naar de haven.
“Pas op”! hoorde Anton roepen. Vlak achter hem werd een groot pallet met allerlei onderdelen voor graafmachines neergezet. Boven hem zag hij de kwade blik van de man in de stoomkraan. Het was nog steeds goed afgelopen. Met zijn dromerige aard was Anton toch een wat vreemde persoonlijkheid in de hectische, maar vooral harde wereld van de haven, waarbij de hardwerkende mannen hun diepste dromen allang vergeten schenen te zijn. Hun identiteit bestond uit de collectieve gedachte van niet klagen, maar werken. Een uitspraak die wel typerend was voor de stad Rotterdam rond 1905. “Wakker blijven”, vermaande hij zichzelf. “Nog even en ik mag naar huis”. Was het toeval of voorbestemd, dit korte moment van bewustwording bleek voldoende voor hem om de opvallende verschijning daar op de kade bij loods drie op te merken.

2. De ontmoeting
De fiets rammelde over de losliggende stenen van de dijk. Christina kwam net van haar oom Karel, kapitein bij de Koninklijke Nedlloyd, af met tassen vol met fruit en groente. “God, laat mijn banden heel blijven”, bad de gelovige Christina. Lag God te slapen of zat er een hogere bedoeling achter. Plotseling was er een hard sissend geluid te horen. “Mijn god!” Het betekende dat ze de hele weg naar haar ouders zou moeten lopen die maar liefst 11 km verderop woonden. Ze keek vertwijfeld naar de leeggelopen band.
“Kan ik ergens mee helpen?” Christina keek geschrokken achterom. Ze zag een jonge man, die op basis van zijn kleding een arbeider zou kunnen zijn. Een man met een vriendelijk, dromerig gezicht en een ongewoon open blik. Christina had op dat moment wel eeuwig in zijn ogen willen blijven kijken. “Nee, ik red me wel”, zei Christina. “Ik woon hier vlak bij”, zei de jonge man met een zachte stem en hij wees naar een klein huisje, net iets onder de dijk. Christina zag een vrouw in de verte de was ophangen. Haar aanvankelijke angst verdween. Tijdens de wandeling naar zijn huisje vertelde de man, die Anton heette, dat hij in de haven werkte. “Maar als ik naar huis ga stromen er allemaal verhalen in mijn hoofd. Ik schrijf ze thuis altijd direct op. Ooit wil ik een boek schrijven. Mag ik er één vertellen?”, vroeg Anton. “Ik lees eigenlijk alleen maar bijbel verhalen, maar ik wil ze graag horen”, antwoordde Cristina blozend. En Anton begon te vertellen. Zijn verhaal over liefde en ridders was niet wat men noemt literair hoogstaand in een tijd waar Couperus net zijn roman “Van de oude menschen, de dingen, die voorbij gaan” had uitgeven, echter Christina was bevangen door het enthousiasme en de openheid van zijn verhalen.
“Heb je nog een verhaal voor me”, zei Christina. Opeens voelde ze zich verlegen. “Vertel je deze verhalen eigenlijk ook aan je vrouw ?”, vroeg ze direct om de aandacht te verleggen. “Nee”, zei hij. “Ze zegt altijd tegen me dat ik te veel aan het dromen ben en als ik niet oplet ook mijn baan bij de haven verlies”. Christina voelde de eenzaamheid van Anton door zijn verhalen heen. “Laten we naar je huis gaan, ik wil graag je vrouw en kinderen ontmoeten”, zei Christina. Anton keek even teleurgesteld, maar herstelde zich. “Ik snap het”, zei hij zachtjes. Even had hij gedacht aan.. “Nee, dat mag niet, dat kan niet”, vermaande hij zichzelf.
Ze waren aangekomen bij zijn huisje. Kleine raampjes met knusse gordijntjes. Esther liep naar het hek. “Deze mevrouw heeft pech en moet nog heel ver. Ik heb haar aangeboden om de fietsband te plakken”, riep Anton. Het nam iets van ongerustheid voor Esther weg. De knappe lange blonde vrouw stelde zich voor als Christina en al gauw waren Christina en Esther als echte vrouwen over alles en nergens over praten.
“De band is gemaakt”. Anton kwam het gezellige keukentje binnen, waar ondertussen een klein schermerlampje een warme gloed strooide over het mooie gezicht van Christina. “Ik denk wel dat je moet gaan nu”, zei hij. Het is behoorlijk duister geworden. “Kun je niet een stuk met haar meerijden over de dijk”, antwoordde Esther bezorgd met een vreemd gevoel van onrust. Ze kende dit gevoel wel, maar het was vaak ongegrond. Ze dacht terug aan haar jongste zoon die laatst was verdwenen. Een gevoel van paniek had haar beheerst. Of het noodlot haar geluk zou kunnen wegnemen. Later bleek hij gewoon achter in de tuin te zitten.
Esther zwaaide het tweetal uit. Anton had een dynamo op de fiets die de fietslamp net voldoende vermogen gaf om het pad op de dijk te kunnen verlichten.

3. De wederontmoeting
Weer stond ze daar. Haar blonde haren wapperden in de wind en ze was mooier dan ooit tevoren. Hij had haar twee jaar niet meer gezien. Anton liep heimelijk op haar af in de hoop dat zijn collega’s hem niet opmerkten. Ze spraken niet en keken elkaar aan. Het leek wel of ze aan de tijd ontsnapten. Plotseling verbrak Christina de stilte. “Ik heb een kind”. Anton, enigszins verbaasd antwoordde “wat mooi “. Christina bleef even stil en vervolgde haar verhaal “ik weet dat het van jou is”. Anton herinnerde zich die keer dat hij haar wegbracht. “Ik heb een vrouw en drie kinderen, dit mag niet waar zijn”. Anton, die het leven eigenlijk alleen aankon dankzij zijn vrouw, werd doodsbleek. “Ik wil je niet meer zien”.
Drie jaren gingen voorbij. Christina kon haar kind niet verzorgen en bracht hem naar een weeshuis. Ze heeft haar zoon pas veel later erkend bij de burgerlijke stand. Was het schaamte?
Was het laf van Anton om voor zijn vrouw en kinderen te kiezen, in plaats van voor de liefde van haar? Om die reden nam Christina ook geen verder contact meer met hem op hoe ze ook naar hem verlangde.

4. De omwenteling
Twaalf keer sloeg de oude Friese staartklok. Elke slag vergrootte de onrust van Esther. Hoewel Rotterdam bekend stond als onveilige stad, was er nog nooit iets gebeurd op de dijk. Misschien was hij bij haar ouders beland. “Hij zou daar toch niet zijn verhalen voordragen”. Ze had niet echt een hekel aan zijn verhalen. Maar bij elk woord voelde ze het verlangen, maar ook eenzaamheid van Anton in hun huwelijk. Zijn woorden waren onbegrijpelijk voor haar. Een vader die haar mishandelde en een moeder die dat negeerde. Ze had het overleefd dankzij het volkomen afsluiten van haar gevoelens. Elke droom, elk gevoel deed haar alleen maar pijn.
Anton liep haar snel voorbij en keek haar niet aan. “Het was zeker gezellig”, mompelde Esther. Het waren de laatste woorden, waarin nog enige intimiteit in te bespeuren was. Drie lange jaren later was overspel de wettelijke reden dat Anton en Esther uiteindelijk uit elkaar gingen, er was juridisch geen andere optie in 1907.
Het was 1909. Na de scheiding zocht Anton Christina weer op. Het waren de mooiste jaren in het leven van de jonge schrijver. Aandachtig luisterde ze naar zijn verhalen. Hij had ondertussen een baan gekregen als administratief medewerker bij de haven. Ondanks het bezit van een typemachine zijn er nooit verhalen gepubliceerd. Maar zij luisterde! Elk woord bracht de jonge geliefden dichter bij elkaar. In 1909 gaven zij elkaar het “ja” woord. Christina overleed in 1918 aan de gevolgen van tuberculose. Er is maar weinig bekend over deze periode. Hopelijk kan de lezer voorstellen hoe een gelukkig huwelijk er uit ziet, de schrijver van dit stuk kan u daar helaas niet mee helpen. Opmerkelijk is nog om te noemen dat Christina pas in 1911 haar zoon erkende voor de burgerlijke stand. Daarnaast is dit het enige huwelijk van Anton, die daarna nog twee keer hertrouwde, waaruit geen kinderen voortgekomen zijn.

5. Epiloog
Ik kijk verward naar mijn scherm. Ik werk nu al meer dan 20 jaar als historicus aan de reconstructie van de Gouden eeuw. Menig dispuut heb ik gehad met collega’s over wanneer deze periode dan plaats zou hebben gevonden. “Zelfs tijdens de periode die wij nu de Gouden eeuw noemen verwees men naar een periode in de Middeleeuwen als zijnde de Gouden eeuw”, verkondigde ik vol trots onlangs in een interview voor een landelijk dagblad.

Juist nu bij de constructie van de historie van mijn voorouders, met maar een beperkt aantal feiten. Ik had zoveel varianten kunnen schrijven. Nooit was het duidelijker geworden dan op dit moment. Wat wist ik eigenlijk? Een beperkt aantal historische gegevens, zoals geboorte, dood en verhalen over de stad Rotterdam. Ik voelde een traan branden in mijn ogen. Ik keek nog eens naar de boekenkast met al mijn publicaties, terwijl ik het scherm van de laptop sloot en het laatste licht daarmee verdween uit de kamer.

Bookmark de permalink.

Geef een reactie